Taalontwikkeling stimuleren – algemene tips

In dit artikel deel ik een aantal algemene tips om de taalontwikkeling van je kind te stimuleren.
Deze tips kan je al toepassen vanaf de babytijd.

Het is een normale ontwikkeling dat kinderen woorden eerst begrijpen en daarna (soms veel later) pas ook zelf kunnen zeggen. Het kan dus zijn dat je kind al heel goed weet wat hij/zij moet doen als jij zegt ‘pak de bal maar’. Je kind weet wat een bal is, en weet wat pakken is. Maar als je vraagt ‘wat is dit?’ terwijl je de bal laat zien, kan je kind het nog niet zeggen. Eerst komt het snappen, later pas het spreken.

Sluit aan bij het niveau van je kind
Sluit aan bij het taalniveau van je kind maar praat niet in ‘babytaal’ of ‘peutertaal’. Maak volledige zinnen zodat je kind het juiste voorbeeld krijgt. Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, hoe korter de zin.

  • Bij baby’s focus je vooral op zelfstandige naamwoorden van dingen die ze in hun omgeving hebben (bal, auto, voet, speen, knuffel, etc.) Daar maak je dan korte zinnetjes mee. “Kijk, de bal!” “Hier is je speen” “Broemmm zegt de auto”
  • Bij dreumesen ga je in je zinnen steeds meer verschillende (en moeilijkere) woorden gebruiken (in plaats van ‘auto’ zeg je ‘vrachtwagen’ ‘busje’ ‘taxi’ etc.), eenvoudige voorzetsels (in, op) én ook bijvoeglijke naamwoorden (rode bal, kleine auto, etc.)
  • Bij peuters en kleuters maak je je zinnen nog complexer, aangepast aan wat bij je kind past. Zo kan je steeds meer en moeilijkere tegenstellingen gebruiken (licht/zwaar, ruw/glad, etc.), vergrotende trap (groot/groter/grootst), tijdsaanduidingen (gister, vandaag, straks, nu) en meer voorzetsels (naast, achter, voor).

Vertel wat je doet
Wanneer je bezig bent met je kind kan je vertellen wat je doet. Dit kan je ook doen wanneer jij bezig bent en je kind kijkt naar je. Wanneer jij vertelt waar je mee bezig bent, hoort je kind de woorden die passen bij die activiteit. Als je kind die woorden vaak genoeg hoort bij die activiteit, gaat je kind ze uiteindelijk aan elkaar koppelen en begrijpen.
Een paar voorbeelden:

  • Wanneer je je kindje in bad doet of aankleed kan je zijn lichaamsdelen of kleding benoemen. “Ik ga nu je handje wassen.” “En dan je voetje… oeh, dat kriebelt hè” “Doen we nu je broek aan” “Trui over je hoofd.. kiekeboe!”
  • Als je kind naar je kijkt terwijl jij aan het koken bent, benoem je wat je doet. Soms kan je ook even extra contact maken door iets te laten zien. Als je bijvoorbeeld een lepel pakt, zeg je “Een lepel uit de la..”. Vervolgens laat je die aan je kind zien “kijk, een lepel” en dan ga je weer verder met je bezigheden.  Andere voorbeelden: “Ik pak nu een pan” “De kraan aan” “Kijk, hier is een broccoli” “Even roeren” “Nu de deksel erop”
    Met huishoudtaken is het óók leuk als je je kind ook wat materialen geeft waar jij mee bezig bent, dan kan je nog een keer extra contact maken. “Zullen we jouw deksel ook op de pan doen?” “Hier, voor jou ook een lepel, gaan we samen roeren”.

Als je iets geeft aan je kind: benoem wat je geeft
Hoe vaker je kind een woord hoort wat bij een item hoort, hoe eerder hij het gaat ‘koppelen’ en begrijpen. Je kunt heel eenvoudig gebruik maken van dit principe door het woord te benoemen, elke keer dat je iets geeft.
Bijvoorbeeld:

  • Je kind zit voor de kast en wijst naar de blokken. Jij zegt “Je wil de blokken, ik zal ze pakken” en als je ze dan geeft:  “kijk eens: blokken!”.
  • Het is tijd voor de fles of iets eten/drinken. Jij loopt naar je kind toe, zegt “Ik heb een flesje voor jou” of “Alsjeblieft, lekker appel” en dan geef je de fles of zet je de appel neer.
  •  Ook als je een handeling ‘geeft’ kan je dat benoemen. “Ik ga je kietelen!” “Nog een kusje”

Als je kind jouw hulp nodig heeft: benoem wat je doet
Benoem wat je doet zodat je kind op verschillende manieren om jouw hulp leert vragen.
Bijvoorbeeld:

  • Bij kindjes die nog niet praten benoem je wat je doet, zoals bij het eerste punt ‘vertel wat je doet’.
  • Bij kindjes die net kunnen praten kan je in eerste instantie zeggen “Ik zal je helpen” of “Papa zal het even doen”. Je kind zal dit uiteindelijk ook zo gaan vragen: “Papa doen?” “Helpen!”
  • Daarna kan je specifieker benoemen wat je doet: “Ik zal je jas dichtmaken” “Even je auto pakken” “Ik zal je brood snijden”, “Kijk, ik ga het doosje openmaken”.

Als je weet wat je kind bedoelt: spreek het uit voor je kind
Er zijn heel veel situaties waarin je kind jou iets duidelijk wil maken maar het nog niet (goed) kan zeggen. Het helpt je kind enorm als jij dan uitspreekt wat je kind bedoelt. Zo leert je kind op welke manier hij/zij iets kan zeggen. Dit komt een beetje overeen met de puntjes hierboven. Het grootste verschil is dat de puntjes hierboven ook uit jouw initiatief kunnen komen en bij dit punt neemt jouw kind het eerste initiatief: je kind wil iets duidelijk maken maar kan dat nog niet zo goed met woorden.
Een paar voorbeelden:

  • Je kind wil een puzzel pakken maar kan er nét niet bij. Je kind staat jengelend voor de kast. Jij kan dan zeggen “Je wilt de puzzel. Ik zal de puzzel pakken”
  • Jullie zitten aan tafel, jij gaat een boterham smeren, je kind zit aan tafel, wijst naar de pindakaas en zegt ‘pasta!’ Jij kan dan zeggen “Oké, een boterham met pindakaas” Op deze manier hoef je je kind niet te zeggen dat het fout is, maar geef je gewoon zelf het goede voorbeeld. Dat is beter voor het zelfvertrouwen van je kind en op deze manier leert hij óók het juiste woord.
  • Je kind wil een toren bouwen maar hij valt steeds om. Je kind gaat gefrustreerd huilen en kijkt jou aan. Jij kan zeggen “Je vindt het jammer dat het niet lukt hè”(benoem het gevoel) en dan: “zullen we samen bouwen?” (een voorbeeld van wat je kind kan vragen: ‘samen bouwen’).

Activiteiten die de taalontwikkeling extra stimuleren

Binnenkort meer tips en activiteiten om de taalontwikkeling te stimuleren.
Houd mijn website dus in de gaten! Of volg me op Instagram, dan blijf je ook op de hoogte van nieuwe artikelen.